Nadenken kon ik niet eens meer. Ik zette mijn pak melk in de kast in plaats van de koelkast. En broodjes gingen in de magnetron in plaats van de oven. Mijn hoofd liep over en tegelijkertijd was er niets. Vaak bracht ik hele dagen in mijn badjas door. Voor mijn man Wim was deze periode ook niet altijd even makkelijk. Maar hij heeft me altijd goed gesteund in die periode. Dat was voor hem vanzelfsprekend. Je gaat gewoon voor elkaar, is zijn instelling. Ook als ik hem vroeg eens een dagje vrij te nemen van zijn werk, dan deed hij dat. De dagen waarop hij naar zijn werk ging, konden namelijk wel eens lang duren. Omdat ik mijn ritme niet wilde verliezen, stond ik gewoon tegelijkertijd met hem op. Maar dan deed ik de rest van de dag helemaal niks. Behalve voor me uitstaren. Als de temperatuur goed was, kon ik even in de tuin bezig zijn. Elke dag keek ik aan het eind van de middag op de klok, als het vijf uur was en dacht ik: “Gelukkig, hij komt zo weer thuis!”
Of ik een bos bloemen kreeg van mijn werkgever? Haha, laat me niet lachen. Ze belden me al in de beginperiode drie keer per dag op om te zeggen dat ze dringend een gesprek wilden. En dat terwijl ik nauwelijks in staat was om op mijn benen te staan of helder na te denken. Het was van de zotten.
Zelfs mijn huisarts vond het een ongezonde situatie. “Hier moeten ze echt mee ophouden. Ze moeten je met rust laten. En anders zal ik het bedrijf bellen,” zei hij. Dan was er ook nog de bedrijfsarts: die adviseerde mijn werkgever om een onafhankelijke arbeidsdeskundige de situatie te laten bekijken. Dat advies sloegen ze in de wind. Enkele maanden na mijn ziekmelding was ik eraan toe om een gesprek aan te gaan. Er vond een gesprek plaats tussen mij en iemand van Personeelszaken. Een dame die me nauwelijks serieus nam. En me het gevoel gaf dat het mijn eigen schuld was dat ik in een burn-out terecht was gekomen. Na dat gesprek volgde er een periode waarin ik het maar zelf moest uitzoeken. Een duidelijk reïntegratietraject was er niet.
Maar ik ben een vechter. Iemand met een hands on mentaliteit. Als ik kán werken, dan doe ik het. En dus stippelde ik zelf alles uit om - een half jaar na mijn ziekmelding - te kunnen beginnen met reïntegreren. Mijn eigen initaitief dus. Mijn rayonmanager zou een leuke plek voor me zoeken, een kleine locatie. Ik kwam inderdaad terecht op een leuke plek. Met fijne collega’s, met wie ik later ook nog buiten het werk omging. Nou ja, met bijna alle collega’s dan. Er was één collega bij die ik liever nooit meer zie. Een jongen die vaak respectloos over anderen sprak. Over iemand die ziek was, over mensen met een andere huidskleur, noem maar op. En dat deed hij zelfs waar gasten bij waren! Nou, daar heb ik dus moeite mee. Ik sprak hem er dan ook op aan. Iets wat m’n collega’s - die net zo veel moeite met hem hadden als ik - niet durfden. Ook heb ik het gemeld bij de directie. Maar die deed er niets mee. Tsja, dan houdt het op. Ondertussen bouwde ik zelf m’n uren op en vlak na de zomervakantie meldde ik me weer volledig beter.
Volgende week maandag vertelt Marja in haar laatste blog hoe haar werkgever van haar af probeerde te komen.